De witte roos – Maria Magdalena

In 2005 was ik al meerdere keren op een zoektocht geweest naar Maria Magdalena. Van Zuid-Frankrijk tot Glastonbury, haar energie is te vinden als je zoekt. De energie van onvoorwaardelijke liefde en diepe wijsheid. Op een dag ging ik liggen en vroeg haar: ik wil een sprookje schrijven over jou… wil je me helpen? Meteen zag ik een witte roos voor me, haar symbool, en mijn hand schreef dit verhaal op.
Het is zo mooi en belangrijk dat haar energie er nog is, ze wordt weer gezien, gehoord en gevoeld. Want haar lessen gaan over menselijkheid, het vrouwelijke, liefde, integratie van schaduw, niet-oordelen, compassie, spiritualiteit en vooral: onvoorwaardelijke liefde. Hoe nodig is dat in deze tijd! Neem haar tot je… Misschien helpt de symboliek van dit sprookje erbij.

Dit is een verhaal van lang geleden, in een land niet zo heel ver hier vandaan.
In die tijd was er een tuin in de hoofdstad van het land, waarin de mooiste bloemen, planten en bomen van het hele land stonden. Vele mensen kwamen er om er te wandelen. Ze genoten van de rust en de schoonheid, en van de kleuren en geuren van de bloemen. De paadjes in de tuin liepen naar verschillende plekken: naar de koele schaduw en bemoste grond onder de bomen, naar de zonovergoten stenen bankjes tussen de bloemen, en naar de rustplaats bij de waterput. Maar er was één plek die de meeste bezoekers trok. Daar, bij de waterput, waar het heldere water van diep uit de grond omhoog kwam, stond de witte roos.
Het bijzondere van deze roos was dat zij alleen tijdens volle maan tot bloei kwam. Wanneer het licht van de volle maan de tuin bescheen, openden de knoppen zich en bloeiden de witte rozen tot de nacht dat de maan niet te zien was. In de donkere maanloze nacht liet zij dan haar bloemblaadjes vallen. Een halve maan lang was er dan geen bloem open en leek de plant meer een doornstruik. Maar tijdens de volgende volle maan kwam de roos opnieuw tot bloei.
De bloemen verspreidden een heerlijke geur, die het hart deed zwellen. De blaadjes voelden fluweelzacht aan en werden soms gebruikt om een fijne smaak te geven aan voedsel of drank. Maar de meeste mensen kwamen om de zuiverheid van de witte blaadjes te bewonderen en om de grote bloemen te zien die zich perfect ontvouwden. Soms zochten mensen in de vorm van de witte blaadjes naar het antwoord op een vraag. Als ze dat dan vonden waren ze diep onder de indruk.
Er werd gezegd dat de bloem door de Maangodin zelf was geplant en daarom alleen in de nacht van de volle maan haar bloemknoppen opende. De Maangodin, staande op de sikkel van een halve maan, werd voorgesteld als een machtige vrouw met een kroon van flonkerende sterren. Dit stenen beeld stond bij de waterput en de roos, al zo lang als de mensen zich konden herinneren.
In de tuin was een tuinman die de planten verzorgde. Hij was ook de beschermer van de rozenstruik. Iedere dag bracht hij een bezoek aan de plant. Hij hield in de gaten of de mensen voorzichtig waren en hij gaf haar water als het droog was. De blaadjes die eens per maan vielen raapte hij voor dag en dauw op. Die gaf hij aan de mensen die erom vroegen. Altijd legde hij ook een aantal blaadjes voor het beeld van de Maangodin neer.
Nu was er een heerser in het land die hoorde over de rozenstruik. Hij vond het vreemd dat mensen naar een roos kwamen kijken alsof het een koningin was. Dat de bloemen alleen openden tijdens de volle maan vond hij niet bijzonder. Zijn mening werd echter niet gedeeld door de mensen, want de bezoeken aan de roos werden nooit minder talrijk.
“Is die struik belangrijker dan ik?” vroeg de heerser aan zijn dienaren.
“Nee, edele heer, zeer zeker niet,” zeiden die tegen hem. Zij vonden de roos wel bijzonder, maar durfden dat niet tegen hem te zeggen.
De heerser besloot om zich als gewoon mens te kleden en een kijkje te gaan nemen in de tuin. “Ik ga het met mijn eigen ogen bekijken,” zei hij. De reden om de roos te zien was omdat hij bevestigd wilde hebben dat het om een doodgewone plant ging en niet om een wijs orakel. Bovendien kon een plant niet denken en dus geen raad geven.
Lopend door de stad hoorde hij mensen die op weg waren naar de tuin waar de rozenstruik stond of daar vandaan kwamen al over de roos praten. Hij hoorde zinnen als: ‘… werkelijk de mooiste bloem die ik ooit heb gezien…’ En: ‘…kijken of de roos mij een antwoord kan geven…’ De heerser hoorde het met verbazing aan en vroeg zich werkelijk af of deze mensen hun verstand wel gebruikten.
Geïrriteerd arriveerde hij uiteindelijk bij de waterput. Hij stelde zich verdekt op en keek naar wat er bij de rozenstruik gebeurde. Mensen kwamen en gingen. Ze bekeken de roos, praatten tegen haar, of legden een gift neer bij het beeld dat ernaast stond. Zelf kwam de heerser ook dichterbij, maar al wat hij zag was een rozenstruik met veel doornen en witte bloemen. “Hoe kan het dat mensen deze plant bewonderen en zuchten van geluk als ze hier zijn geweest?” mompelde hij in zichzelf.
Een jongeman en vrouw hoorden hem en zeiden: “Het is het wonder van de maan, de prachtige bloem en de zuivere witheid die je hart opent en het geluk laat stromen.”
De heerser keek ze hoofdschuddend na. Hij had juist geleerd dat je je verstand moest gebruiken en zelf beslissingen moest nemen. Moedig zijn, je kracht en wijsheid tonen, dat was belangrijk. Daar had je echt geen bloem voor nodig. Als de mensen haar opvatten als een belangrijk raadgeefster, kon dat zelfs gevaarlijk zijn voor zijn positie als heerser van het land. Zover mocht het niet komen. Die roos was niet belangrijker dan hij, het was maar een plant. Hij zou de mensen wel eens een lesje leren… “ Allereerst zal ik de maan weghalen. Eens kijken wat die roos dan nog te bieden heeft.”
Zo vertrok hij naar de hoogste berg in het land, waar een tovenaar woonde. “Ik wil dat je de maan weghaalt,” zei hij.
De tovenaar knikte, maar zei: “Weet wel dat de maan ook jouw nachten kan verlichten. Zonder maan is de nacht zwart, ook jouw nacht. Is dat wat je wilt?”
De heerser knikte vastbesloten.
“Vierenveertig keer vierenveertig jaar zal de maan weg zijn. Het is geschied.” De tovenaar liep weg.
Daar stond de heerser, tevreden over zijn goede plan. Op de terugweg liep hij in de zon en bedacht hij hoe belangrijk het licht en de warmte van die zon waren, en hoe onbelangrijk de maan van de duisternis was. Hij begreep het belang van de maan ook niet. Mensen hoorden ’s nachts in hun bed te liggen en te slapen. Niemand hoefde eigenlijk iets met de maan te maken te hebben, en niemand zou haar missen. Dat zou hij de mensen duidelijk maken.
Die nacht was het donker. Heel donker. De mensen in de stad zagen het als een slecht teken. Het was nog niet de tijd voor de maanloze nacht. De volgende dag waren er meer mensen dan normaal onderweg naar de roos. Ze wilden zien welk effect de maanloze nacht op de roos had gehad. De tuinman stond er al en aan zijn gezicht zagen ze dat er iets mis was. De rozenblaadjes lagen op de grond. Er waren nog wel knoppen te zien maar zonder de maan zouden die zich niet openen.
De volgende nacht was er weer geen maan te zien aan de hemel, en de nacht daarna ook niet. Er was onrust. Mensen sliepen slecht, waren angstig en voelden zich onveilig in de nacht. Ook de heerser zelf, die zich altijd had thuis gevoeld in de stad, voelde zich nu een buitenstaander, een verrader. Overdag zette hij deze gevoelens weer snel van zich af. Het waren niet de zonnige dagen, maar de kwellende nachten die moeilijk waren. In het donker was niets duidelijk en hij zag overal schaduwen in zijn kamer. Soms stapte hij uit zijn bed om snel achter het gordijn te voelen, of om voorzichtig achter een kast te kijken. Zijn zenuwen waren gespannen en hij voelde zich soms kwetsbaar als een kind. In zijn dromen vocht hij met donkere gestaltes zonder gezicht of hij verdronk in een woeste rivier. Bezweet en snakkend naar adem werd hij dan wakker tijdens zonsopgang. Die eerste zonnestralen hielpen hem om weer nuchter na te denken en de vage gevoelens van de nacht van zich af te schudden. Alles was duidelijk en zichtbaar overdag, en hij had nergens last van. Maar de volgende nacht kwamen de angsten weer terug.
Dagen gingen voorbij, nachten gingen voorbij. De maan was weg en bleef weg. De knoppen in de rozenstruik bleven dicht en vielen uit. Nieuwe knoppen groeiden aan, maar ze gingen niet open. De tuinman bleef de roos zo goed als hij kon verzorgen en de mensen bleven komen met giften. Minder vaak dan vroeger – maar de roos was nog niet vergeten.
De heerser had inmiddels één dag in de week uitgeroepen tot Zondag. Dat was de rustdag, de dag om de zon te vereren en blij te zijn met het gouden licht. Een Maan-dag was er niet en kwam er ook niet. Het stoorde hem dat, zelfs nu de roos haar bloemen niet meer opende, er nog steeds over haar werd gepraat en zijn volk de roos nog steeds vereerde. Dat had hij niet voorzien. Hij voelde steeds sterker dat de roos een bedreiging was voor zijn macht. “Als de zon niet genoeg is voor de mensen zal ik de hele rozenstruik weghalen.”
Hij gaf enkele bedienden de opdracht om de rozenstruik die nacht weg te halen. “Uitgraven en verbranden,” beval hij. De bedienden knikten. Nu waren dit de bedienden die de roos in het geheim bewonderden. Ze stuurden een bericht naar de tuinman over het plan van de heerser. In de hoop dat de tuinman een oplossing kon bedenken of de roos in veiligheid kon brengen, wachtten ze tot het nacht was. In die zwarte nacht stuurde de heerser hen weg om zijn plan uit te voeren.
Ondertussen had de tuinman van het plan gehoord. Hij was hier al op voorbereid, had wel gedacht dat het op een dag zo ver zou komen dat hij de roos in veiligheid moest brengen. Wat hij ging doen was een risico, maar de enige manier om de roos te redden. Met zijn handen groef hij heel voorzichtig de roos uit. Geen wortel wilde hij beschadigen. Toen zette hij de rozenstruik in een pot en vulde die met verse aarde. In het gat dat in de grond achterbleef zette hij een grote doornstruik. De dienaren van de heerser konden zo toch iets pakken en verbranden – een bewijs dat de rozenstruik was vernietigd.

Die donkere nacht reed de tuinman met zijn ezel en houten wagen door de straten van de stad. Hij zou op zoek gaan naar een land ver weg waar de maan nog wel scheen en waar de rozenstruik veilig zou zijn. Hij kwam aan in het buurland, waar het ook onveilig bleek te zijn. Verder en verder van zijn geboorteland ging hij weg, over zee, naar eilanden en verder over zee. Voor zijn eten bedelde hij. De roos bloeide niet en de maan was ook hier niet te zien.
De tuinman vond een schipper die hem mee liet varen op zijn boot in ruil voor hard werken. Op een dag meerde de boot aan in een vreemd land. Hoge rietstengels en wildernis verborgen een dorp dat achter de kustlijn lag. Toen de tuinman met de rozenstruik aan wal ging werd hij opgewacht. Even was hij bang dat het een man van de heerser van zijn land was, maar toen hij beter keek zag hij onder de witte kap van het gewaad een vrouwengezicht dat hem vriendelijk toeknikte. Ze liet hem de ketting zien die ze droeg. Daarop zag hij een witte roos. Ze zei: “Weken ben je al onderweg met de roos. Je hebt hard gewerkt en honger geleden. Haar veiligheid was belangrijker voor jou dan je eigen leven. Kom mee, dan leid ik je naar een veilige plek waar de maan nog wel schijnt.”
Ze liep voor hem uit naar het dorp. Daar moesten ze zich schuilhouden want zelfs tot hier reikte de invloed van de heerser. Na een goede maaltijd en een goede nachtrust trokken ze samen verder naar het noorden. Ze staken weer een zee over en kwamen in een onbekend land aan. Daar sliepen ze de eerste nacht buiten in een veld. De roos stond in de pot naast de tuinman. Het ging niet zo goed met haar want er was nog maar één knop. De rest was uitgevallen en er waren geen nieuwe knoppen aangegroeid.
’s Nachts werd de tuinman wakker en staarde naar de lucht. Het was hier niet zo donker als in de andere landen. Hij ging staan en keek naar de wolken die langzaam voorbij trokken. Opeens zag hij, in een stuk wolkenloze hemel, waarom het hier lichter was: “De maan! Hier schijnt de maan!” De vrouw die hem hier had gebracht werd wakker en keek ook omhoog. “We zijn er bijna. Nog een dag reizen en de roos is veilig.”
Die nacht sliep de tuinman niet meer. Hij keek naar de roos en de maan en hij voelde zich gelukkig. Het was allemaal niet voor niets geweest. Het leek of de maan naar hem lachte en hij lachte terug.
De volgende dag kwamen ze aan bij hun eindbestemming. Daar werd hij ontvangen alsof hij een held was die weer thuis kwam. “We wachtten al op jullie. In onze dromen volgden we je en we stuurden hulp. De maan schijnt hier en zij zal de roos weer laten bloeien. Je kan hier blijven wonen en voor de roos zorgen. Het zal vierenveertig maal vierenveertig jaar duren voor de maan weer volop schijnt in de rest van de wereld. Tot dan beschermen wij haar en de nieuwe rozen die nu weer zullen aangroeien.”
De tuinman leefde de rest van zijn leven in het dorp, verzorgde de roos en was gelukkig. Op een dag kwam een reiziger langs die vroeg naar de tuinman. Het bleek een oud-bediende van de heerser te zijn, en van hem hoorde de tuinman over de nacht dat de dienaren de doornstruik hadden gevonden en die hadden verbrand. “De heerser zag niet dat het dode takken van een doornstruik waren en hij was tevreden,” vertelde de man. “De heerser had gezegd: ‘Zo, nu is het afgelopen met de roos en de mensen zullen haar vergeten. De zon zal belangrijk zijn en niet de maan en de roos.’ Maar ik weet dat ook zijn nachten slecht waren en gevuld met eenzaamheid en angst. Ik heb hem horen zuchten in zijn slaap. Zodra de zon opkwam vergat hij echter zijn gevoel weer en was hij weer de harde heerser van het land.” De tuinman begreep dat de roos inderdaad langzaamaan werd vergeten. De mensen in zijn geboorteland leefden verder en lieten zich meer en meer leiden door de heerser en zijn gezag. Gehoorzaamheid veranderde in angst, ook overdag. Als hij bij andere reizigers informeerde, hoorde hij dat de tijden donkerder en donkerder werden, en hij was blij met zijn leven hier, onder de zon en de maan, bij de witte roos. En toen de tuinman na jaren overleed, was er een ander die voor de roos en de nieuwe rozenplanten zorgde, en zo ging het verder.
De roos bloeide en kreeg nieuwe knoppen. Af en toe werd er een nieuwe tak geplant en zo bleef de roos in de wereld bestaan.
Na vele, vele jaren, toen de roos en de maan bijna vergeten waren in de rest van de wereld, zorgde de tovenaar ervoor dat de maan weer overal terugkwam. De mensen die toen leefden zagen het als een goed teken en waren blij met het licht in de nacht. In het land waar de roos groeide werden weer verhalen verteld over de witte roos, die haar knoppen opende tijdens de volle maan. Er werden rozentakken geplant op allerlei plaatsen op de wereld.
Zo komt het dat de donkere nachten voorbij zijn. De mensen horen weer over de witte roos en kunnen haar soms zien. De zon schijnt overdag en de maan ’s nachts. Vaak staan ze staan nog tegenover elkaar, maar samen zijn ze onmisbaar, dat weten de mensen nu.

Verhaal © Petra Stam
Alleen delen mvv mijn naam en deze website!